Hoe een eenvoudige kolonist in 1819 op de vingers getikt werd voor zijn kritiek op het eten in één der kolonies van de Maatschappij van Weldadigheid.
(door Jan Lafeber)

De Maatschappij van Weldadigheid  (1) (Stichter Johannes van den Bosch) kende o.a. de zogenaamde vrije koloniën.
Deze koloniën werden het eerst gesticht (in 1818) met het idealistische doel verarmde, "geschikte" gezinnen te verheffen tot een hogere "levensstandaard. Voor het "geschikt" zijn golden zeer strenge eisen, die men al snel moest laten varen. Daarna waren de vrije koloniën de plaats waar gezinnen die het elders in de gewone maatschappij niet konden bolwerken, maar waarvan de leden wel wilden werken gehuisvest konden worden. De gemeenten, armhuizen en subcommissies stuurden (tegen betaling aan de Maatschappij) de gezinnen op, die door hen voor de koloniën waren uitgekozen en die aan de verhuizing hun medewerking wilden verlenen of die zich voor een verhuizing aanboden.
Volgens de huidige maatstaven zou men de vrije of gewone kolonisten niet "vrij" noemen : ze waren aan zeer strenge regels onderworpen (indien men zonder overleg vertrok, gold dat bij voorbeeld als desertie), maar in vergelijking met de gestichtsbewoners waren de vrije of gewone kolonisten inderdaad vrij (2).
Opmerkelijk is het verhaal van Pieter Arends (3), afkomstig uit de Beemster in Noord-Holland.

Pieter Arends heeft zich wel heel wat anders van zijn overplaatsing uit Noord-Holland naar Drenthe voorgesteld dan wat hij feitelijk meemaakt. Nu is het leven ook niet altijd gemakkelijk in de kolonies.  Zo schrijft de directeur van Frederiksoord op 6 januari 1819 (4) aan de Permanente Kommissie (5) in Den Haag (in feite het bestuur van de kolonies), dat de kolonisten in de afgelopen week alleen maar uien te eten hebben gekregen.  Maar voegt hij er aan toe, dat door de verschillende wijzen waarop de kok de spijzen toebereidt men nauwelijks vermoedt, dat men steeds dezelfde groente eet. Ja, de soep en de hutspot zijn zeer smakelijk en de kolonisten zijn er volkomen tevreden over, aldus de heer B. van den Bosch de eerste directeur van Frederiksoord (6).  Dat de kolonisten daar zelf wel eens heel anders over kunnen denken komt eenvoudig niet in hem op. In ieder geval geldt dat voor Pieter Arends.

In een brief aan zijn zuster (waarschijnlijk woonachtig in de Beemster, waar het gezin vandaan komt) beklaagt hij zich over het weinige eten, het slechte eten, de geringe verdiensten en de strenge regels in de kolonie.  Zijn zuster is zo onverstandig om de kritiek van haar broer verder in haar omgeving te verspreiden. Zo krijgt ook de subcommissie van de maatschappij van weldadigheid in Hoorn lucht van deze kritiek.  Op 7 januari 1819 (7) schrijft deze onderafdeling dan ook aan de Permanente Kommissie, dat zij allerlei negatieve berichten heeft gehoord van het gezin Arends en zij verzoekt het één en ander te willen recht zetten of in ieder geval te willen onderzoeken, zodat deze geruchten in de kiem gesmoord kunnen worden en er geen verkeerd beeld over de weldadige inrichtingen kan ontstaan.  De Permanente Kommissie vraagt op haar beurt om uitleg van de directeur, die juist in geuren en kleuren heeft meegedeeld, dat de kolonisten zo tevreden met van alles en nog wat zijn.

Van den Bosch lijkt mij niet een man die ook maar enige kritiek van de zijde van de kolonisten kan verdragen. Hij kan niet begrijpen dat mensen aan wie zo veel weldadigheid wordt bewezen, zo ondankbaar kunnen zijn door ook maar iets van kritiek te spuien. De opvatting "je bijt niet in de hand die je voedt" zou zijn lijfspreuk kunnen zijn. Waarbij hij uiteraard de rol van degene die voedt voor zijn rekening neemt. In zijn eerste reactie op 14 januari 1819 (8) heeft hij maar weinig ruimte, er is gebrek aan postpapier en bovendien moet hij snel schrijven, want de post wil vertrekken. Maar wel wil hij kwijt, dat Pieter Arends een "grote domme luiaard" is en dat de kommissie dat zelf ook wel kan opmaken uit de wekelijkse staten van verdiensten, die opgezonden worden. Maar hij zal er de volgende dag in een nader bericht op terugkomen.  Niet de volgende dag, maar twee dagen later (9) wijdt hij een uitgebreid schrijven aan deze zaak.

Allereerst heeft hij Pieter Arends eens flink aan de tand gevoeld over zijn valse berichtgeving. Pieter ontkent echter dat hij geklaagd heeft; hij heeft zijn zuster slechts willen informeren over de toestand in de kolonie. Ook zijn zijn bedoelingen niet allemaal even goed overgekomen. Pieter vertelt dat hij voor zijn plaatsing in de kolonie op bezoek is geweest en zich heeft laten informeren. Aan de burgemeester van Steenwijk heeft hij toen gevraagd of de kolonisten gratis tabak, koffie en thee zouden krijgen. "Wel zeker jongen en ook de melk krijg je erbij", was het antwoord geweest. De werkelijkheid blijkt echter wel even anders te zijn, aldus Pieter Arends.

Vervolgens trekt de directeur in zijn brief van leer. Elke grond voor de beschuldigingen uit Hoorn ontbreken.
Bovendien hoe kan je nu van een gezin, dat zo verregaand lui en lusteloos is en dat bang is voor werk, goede berichten verwachten. Dat de man zo weinig verdient (doorgaans 2 stuivers per dag en bijna nooit meer dan 4 stuivers) ligt aan hemzelf. Zijn mede kolonisten kunnen wel 12 tot 16, ja wel 20 stuivers per dag verdienen. Op enkele dagen heeft Arends 10 stuivers verdiend, namelijk toen hij mest moest rijden, hij kan namelijk goed met paarden omgaan, maar gewoonlijk verdient hij niet meer dan 2 stuivers; dat komt omdat hij per dag maar 25 takkenbossen maakt, terwijl sommige anderen er wel 200, ja wel 250 kunnen maken op een dag.  Te lang, zo schrijft de directeur, houd ik u nu bezig met deze ondankbare, die buiten de kolonie al lang verhongerd zou zijn. Maar de klachten van Arends zijn eigenlijk eerbewijzen voor het systeem van de kolonies, waar geen luiheid gevoed, maar ijver en arbeidzaamheid ruim beloond worden.

Het voorgaande geeft treffend weer op welke opvattingen (die overigens breed gedeeld werden in de 19e eeuw) de Maatschappij van Weldadigheid onder meer gebaseerd is. Armen en hulpbehoevenden maken deel uit van de samenleving, opdat rijken en welgestelden hun barmhartigheid kunnen tonen, als een plicht van christelijke naastenliefde. De arme en hulpbehoevende dient echter wel zijn plaats te kennen; hij dient die barmhartigheid in dank te aanvaarden en zich te schikken in zijn lot. Zowel de Maatschappij van Weldadigheid maar ook bijv. de Heldring Stichting zijn typische voorbeelden, die voortgekomen zijn uit deze filosofie.

Heldring zelf gaf deze opvatting als volgt weer :
"God maakt de aarde zo, dat rijken en armen elkaar ontmoeten zullen, zolang de aarde bestaat.
Het zal hier beneden blijven : een arme Lazarus voor de deure eens rijken mans, die zich in weelde en overvloed baadt. Dat is Gods wil. Het is dus de bestemming der aarde.  Niemand kan dat omverrukken. Zij zullen elkaar ontmoeten, rijken en armen. In ons land ligt er een goed verband tussen arm en rijk. De rijke is doorgaans weldadig. Hij denkt erover hoe armen te helpen. De arme tracht niet de orde te verbreken. Duizenderlei middelen worden er bedacht om armen te helpen. Het is goed. De tijd, die wij beleven, draagt er de zegen van, de eeuwigheid de vergelding. Het is zo stil in ons land. Het is nog zo goed hier" (10).

Volledigheidshalve dient gesteld te worden dat een man als Johannes van den Bosch veel meer oog had voor maatschappelijke oorzaken van armoede, nl. de ongelijke verdeling tussen arm en rijk, die er toe leidt dat velen moeten werken - in situaties die nauwelijks van slavernij te onderscheiden zijn - voor de welvaart van een betrekkelijk kleine welgestelde groep. Toenemende kapitaalconcentratie was in de ogen van van den Bosch een oorzaak van de verminderde werkgelegenheid (11). Van den Bosch was veel meer geïnspireerd door de verlichting dan door religieuze opvattingen, zoals Heldring.

Overigens zijn de stichters van deze initiatieven voor hun tijd zeer bewogen en vooruitstrevende figuren. Zeker Johannes van den Bosch was een uitgesproken kleurrijk figuur : o.a. stichter van de koloniën in Drenthe, maar ook generaal, minister, commissaris-generaal van West-Indië en gouverneur van Oost-Indië.

Het gezin Arends verblijft nog bijna vier jaar na dit voorval in Frederiksoord. Op 5 oktober 1822 overlijdt de vrouw van Pieter Arends. Binnen veertien dagen na het overlijden van zijn vrouw vertrekt hij als landbouwer/kolonist naar Ommerschans. Zijn dochter Antje leert daar Albert Mos, schaapherder in Ommerschans, kennen met wie zij in 1824 trouwt.  Pieter Arends vraagt in 1827 ontslag als kolonist want, zo wordt er aan toegevoegd, hij wordt te oud en te zwak voor het werk. Hij is dan 50 jaar.

Jan Lafeber.


weldadigheid

Uit : Inventaris van archieven van de Maatschappij van Weldadigheid (1818-1970) (2)


Noten :
1. Voorzitter van de Commissie van Weldadigheid  was prins Frederik, de tweede zoon van koning Willem I, grootmeester van de orde van Nederlandse Vrijmetselaars.
2. Bron : Inventaris van de archieven van de Maatschappij van Weldadigheid (1818-1970), door J.R. van der Zeijden, J. Hagen en C.G.C. Meynen, Assen 1990.
In deze inventaris ook een overzicht van publikaties over de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid.

3. Het gezin Arends is Mennoniet (doopsgezind) afkomstig uit Hoorn en bestond bij plaatsing uit man, vrouw en zes kinderen.
Het vorenstaande is ontleend aan de gegevens uit het archief van de Maatschappij van Weldadigheid (Algemeen Rijksarchief te Assen, gegevens uit klappers in studiezaal I).

4. Archieven Maatschappij van Weldadigheid, toegangsnummer 0186, inv. nr. 50 (Rijksarchief Assen).
5. Voorzitter van deze Permanente Kommissie was Johannes van den Bosch, in feite het dagelijks bestuur van drie personen van de eerder genoemde Comissie van Weldadigheid.
6. Deze direkteur B. van den Bosch was kapitein in het leger en broer van de stichter Johannes van den Bosch.
7. Archieven Maatschappij van Weldadigheid, toegangsnummer 0186, inv. nr. 50 - Rijksarchief Assen (zie : tekst van deze brief in pdf-formaat).
8. Idem, (zie : tekst van deze brief in pdf-formaat).
9. Idem, (zie : tekst van deze brief in pdf-formaat).
10. Uit : "Christendom en armoede", door O.G. Heldring, Haarlem 1849.
11. Zie : "Johannes van den Bosch als sociaal hervormer", door J.J. Westendorp Boerma, Groningen 1927 - blz. 93 en 94.


N.b. In 2006 verscheen: "De proefkolonie - Vlijt, vaderlijke tucht en het weldadig karakter onzer natie", door Wil Schackmann.
In dit boek wordt het ontstaan van de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid beschreven. Het is een uiterst informatief boek met heel veel bijzonderheden over de eerste bewoners van deze kolonies. Ook Pieter Arends treffen we in zijn boek uitgebreid aan. Een aanrader voor iedereen, die meer over dit onderwerp wil weten. De omslag van het boek is ontworpen door de Onstwedder schilder Geert Schreuder.



Lafebernaar begin artikel Reacties graag naar :

Lafeber

LafeberTerug naar homepage