'DE INGENIEUR EN DE VEENARBEIDER'
of
Hoe twee verre neven uit Zeeland in de 19e eeuw werk in Drenthe vonden.
door : J.D. Lafeber - eerder verschenen in "De Zwerfsteen"' historisch tijdschrift voor de gemeente Borger - jaargang 7 (1993) nr.2

1. Proloog.

In 1952 verscheen er een artikel in de Nieuwe Drentsche Volksalmanak (1) van de hand van Mr. G.A. Bontekoe, waarin de geschiedenis wordt beschreven van enkele Zeeuwse families, die halverwege de vorige eeuw vanuit Zeeland "overgeplant" werden naar het veengebied rond Stadskanaal (de Drouwenermond).

Het Zeelandstreekje in Stadskanaal anno 2006

Korte samenvatting van het artikel (2)  :
Aan de uiterste westpunt van het eiland Walcheren ligt het stadje Westkapelle. De naam van deze plaats is onlosmakelijk verbonden aan de nabij gelegen zeedijk : de Westkapelse Zeedijk. Deze dijk stamt reeds uit 1540 en is in de loop der eeuwen voortdurend versterkt en verbeterd. De inwoners van Westkapelle zijn in de 16e, 17e en 18e eeuw voornamelijk dijkwerkers en generaties aaneen gaat dit beroep van vader op zoon over. Deze bevolking van Westkapelle vormt een hechte gemeenschap en is door de eeuwen heen een sterk van de rest van Walcheren afgezonderde groep geweest. De werkzaamheden aan de zeedijk vormen voor deze bevolking gedurende een zeer lange periode (tot ver in de 19e eeuw) vrijwel de enige werkgelegenheid. Het spreekt vanzelf, dat naarmate het gebruikte materiaal voor de dijkbouw in kwaliteit verbetert (eerst rijshout, vervolgens steenglooiingen en daarna bazalt) de hoeveelheid werk sterk vermindert. In de eerste helft van de vorige eeuw wordt er dan ook in Westkapelle bittere armoede geleden. Omstreeks 1843 beraamt de toenmalige president van het dijkbestuur van Walcheren een plan om een gedeelte van de Westkapelse bevolking te doen "emigreren" naar het Drentse veengebied.
De heer Snouck Hurgronje (de president van het dijkbestuur dus) lanceert dit idee bij zijn kollega Tweede Kamerlid Mr. G. Kniphorst, oud burgemeester van Assen. En dat treft, want deze laatste kan, als eigenaar van onontgonnen veen in de Drouwenermond (gemeente Borger) wel wat flinke arbeiders gebruiken. De "koop" wordt dan ook snel gesloten : vier gezinnen zullen als proef overgeplant worden van Westkapelle naar de Drouwenermond; zij krijgen werk in het veen en in ruil daarvoor gratis brandstof, een stukje land om aardappelen en groente te verbouwen en door sparen kunnen de kolonisten hun huisje met grond in eigendom krijgen.

In het voorjaar van 1844 (3)  vestigen de vier gezinnen zich in het voor hen verre, vreemde en nieuwe Drentse veengebied; het zijn de gezinnen Bosselaar, Brasser, Toutenhoofd en Westerbeke (acht volwassenen en dertien kinderen, waarvan de jongsten nog maar enkele weken oud zijn - de nood moet in Westkapelle dan wel erg hoog gerezen zijn). Een direkteur, A.L. Wolters veenbaas te Stadskanaal, wordt met het toezicht op de kolonie belast.
(N.b. de streek in de omgeving van Stadskanaal heet nog altijd het Zeelandstreekje - jdl). Inmiddels nemen de problemen op Walcheren steeds meer toe. Het dijkbestuur besluit het aantal dijkwerkers niet meer uit te breiden. Tegen deze maatregel breekt in 1846 in Westkapelle een oproer uit en het dijkbestuur moet de maatregel intrekken.
Snouck Hurgronje tracht dan ook de kolonisatie verder uit te breiden. Hij onderhandelt met de minister van Financiën over de aankoop van gronden bij de Norgervaartsbrug in Drenthe.  De plannen zijn echter niet gerealiseerd, wellicht o.a. door het overlijden van Snouck Hurgronje; het blijft dus bij de "verplanting" van de eerder genoemde vier Zeeuwse gezinnen.

Tot zover het door mij sterk samengevatte artikel van Mr. G.A. Bontekoe in de Nieuwe Drentsche Volksalmanak van 1952 (hij beschrijft ook nog uitgebreid de moeilijkheden en problemen van de kolonisten in de eerste jaren na hun verhuizing).

Heden ten dage herinnert niet alleen "het Zeelandstreekje" in de omgeving van Stadskanaal aan deze geschiedenis, maar nakomelingen van deze "kolonisten" wonen nog steeds in de streek rond het Stadskanaal (met name de familie Toutenhoofd is vrij uitgebreid) en in de familieoverlevering is het verhaal over hun Zeeuwse afkomst, ruim 150 jaar na het vertrek van hun voorouders, nog lang niet uitgewist. Met één van de nakomelingen van deze Zeeuwse landverhuizers, n.l. de heer H. Toutenhoofd uit Stadskanaal, heb ik in 1981 de weg terug afgelegd.

Op enkele mooie nazomerse dagen in september zijn we naar Zeeland gereisd. We hebben in het rijksarchief te Middelburg geprobeerd wat meer te weten te komen over de achtergronden van bovenstaande geschiedenis en uiteraard hebben we ook Westkapelle bezocht, de bakermat van o.a. de familie Toutenhoofd. (4)  Uit een veelheid van opgedolven materiaal is een redelijk beeld te construëren van de geschiedenis van de Zeeuws-Drents/Groningse familie Toutenhoofd.  Enkele bijzonderheden zijn aardig om in dit verhaal te vermelden.

2. Een opvallende gelijkheid van achternamen.
 of :
 het verhaal van de twee neven.

De laatste zinnen van het artikel van Mr. Bontekoe hebben mij nooit los kunnen laten.
Er spreekt een zekere mate van vooroordeel uit, dat mij nogal dwars zit.
Het artikel eindigt n.l. met de volgende voetnoot :

"De voorzitter van het Drents Genootschap Dr. H.J. Prakke attendeerde ons er op, dat in de Drentsche Prov. Regerings- kantoor en schrijfalmanak voor het jaar 1825 een Ingenieur bij de Waterstaat in Drenthe genoemd wordt, genaamd A. Toutenhoofd. Met de zeer door ons gewaardeerde hulp van de Hoofdingenieur-Directeur van de Provinciale Waterstaat in Drenthe en van de Rijksarchivaris gelukte het ons vast te stellen, dat deze Toutenhoofd tijdens zijn werkzaamheid in Drenthe te Meppel heeft gewoond, waar hij op 12 januari 1823 als lidmaat der Ned. Herv. Gem. werd ingeschreven, komende uit Dokkum en op 3 mei 1824 weer werd afgeschreven wegens vertrek naar Groningen.
Het lijkt weinig waarschijnlijk dat deze hoofdambtenaar verwant zou zijn met de kolonistenfamilie te Drouwenermond, de gelijkheid der voor Drenthe zeer ongewone achternaam was echter zo opvallend dat wij meenden er melding van te moeten maken."

Mr. Bontekoe is echter te voorbarig met zijn conclusie en is eigenlijk slachtoffer van een denktrant - die veel voorkomt en zeker zo'n dertig jaar geleden, de tijd waarin het geciteerde artikel werd geschreven - waarbij onze maatschappij opgedeeld wordt in streng van elkaar gescheiden maatschappelijke groeperingen waartussen nauwelijks verbindingen kunnen c.q. mogen bestaan. Het artikel dient uiteraard in het licht van de tijd, waarin het werd geschreven beoordeeld worden. Voor het overige wil ik benadrukken veel waardering te hebben voor de inhoud van het bewuste artikel.

Wie was nu deze door Mr. Bontekoe opgevoerde A. Toutenhoofd, ingenieur bij de Waterstaat in Drenthe ? (5)
Wel dit is Abraham Toutenhoofd, een echte onvervalste Zeeuw. Hij wordt in 1803 (op 22 jarige leeftijd) opzichter in dienst der republiek (bij waterstaat), in 1808 wordt hij assistent landmeter en in 1810 gaat hij over in franse dienst (annexatie van het koninkrijk Holland door Napoleon) en wordt maire (burgemeester) van de Zeeuwse plaatsen Sinoutskerke en Baarsdorp. Met ingang van 1 januari 1817 wordt hij opgenomen in het korps ingenieurs (zonder wetenschappelijke opleiding). Op 1 april 1817 wordt hij in Dokkum geplaatst. Op 1 juli 1822 wordt hij in Delfzijl geplaatst en met de provinciale dienst in Groningen belast en hij wordt op 1 augustus 1824 overgeplaatst naar Assen. Bij Koninklijk Besluit van 4 augustus 1825 wordt hij bevorderd tot ingenieur 1e klasse en overeenkomstig zijn wens te Goes geplaatst. Te Assen en Goes kombineert hij de rijks- en provinciale-dienst. Hij trouwt te Middelburg op 22 januari 1817 met Maria Jacoba de Warem; zij overlijdt te Goes op 14 oktober 1832. Abraham Toutenhoofd overlijdt kort daarna op 10 oktober 1833 eveneens te Goes. Het echtpaar laat vijf jonge kinderen na. De geboorteplaats van deze Abraham Toutenhoofd - het zal u niet meer verbazen - is inderdaad Westkapelle. Hij wordt er in mei 1781 geboren als zoon van Pieter Cornelisse Toutenhoofd en Katharina Lauwerse.

Indien Mr. Bontekoe dit laatste had geweten zou hij waarschijnlijk zijn conclusie iets voorzichtiger geformuleerd hebben.

Het lijkt voor de hand te liggen, dat Abraham Toutenhoofd familie is van de latere kolonisten. En inderdaad blijkt bij verder nazoeken het vrijwel zeker te zijn, dat Abraham Toutenhoofd, de ingenieur, een achterneef is van Jacob Toutenhoofd, de kolonist en veenarbeider. De overgrootvader van Abraham is zeer waarschijnlijk Willem Pieterse Toutenhoofd en dit is tevens de overgrootvader van Jacob. Deze Willem Pieterse Toutenhoofd was gehuwd met Elisabeth Nagtegaal (zijn tweede echtgenote); dit echtpaar woonde in Westkapelle en had vijf kinderen, waaronder Pieter, waarschijnlijk de grootvader van "onze" ingenieur Abraham Toutenhoofd en Jacob, de grootvader van "onze" kolonist Jacob Toutenhoofd. (6)
Familiegeschiedenissen zijn vaak heel wonderlijk en boeiend en tonen aan, dat in talrijke families vele talenten tot ontwikkeling kunnen komen indien de omstandigheden dit toestaan.

3. De barre woonomstandigheden in Westkapelle voor het vertrek van de  kolonisten.

We hebben al gezien, dat de werkomstandigheden in de eerste helft van de vorige eeuw in Westkapelle verre van ideaal zijn. Daar komt nog bij, dat de dijkwerkers gehuisvest zijn in kleine woningen in enkele straten onder aan de dijk.
Volgens de gegevens van de volkstelling in 1839 woont "onze" Jacob Toutenhoofd met zijn vrouw op het adres Noordstraat 160 in Westkapelle. Het moet in dit huis wel een volle bak geweest zijn : er blijken op dat moment wel vijf gezinnen met in het totaal vijfentwintig personen in het dijkwerkershuisje te wonen.
Het is misschien aardig om een overzicht van deze bewoners te geven :

1.  Maarten Brasser, (7) oud 59 jaar en zijn vrouw
2.  Maatje Dekker,  oud 58 jaar;
3.  hun dochter Neeltje Brasser, oud 19 jaar;
4.  Adriaan Westerbeke, (8) oud 45 jaar en zijn vrouw
5.  Leuntje Huibregtse, oud 42 jaar en hun kinderen
6.  Joos Westerbeke, oud 18 jaar;
7.  Pieter Westerbeke, oud 17 jaar;
8.  Jan Westerbeke, oud 13 jaar;
9.  Jacob Westerbeke, oud 7 jaar;
10. Daniël Westerbeke, oud 3 jaar;
11. Dina Westerbeke, oud 10 jaar;
12. Leendert Brasser, oud 30 jaar en één der kolonisten en zijn vrouw
13. Neeltje Toutenhoofd, oud 28 jaar, zuster van Jacob Toutenhoofd;
14. Maatje Brasser, oud 1 jaar;
15. Johanna Brasser, oud 7 maanden;
16. Johanna Kaboord, oud 67 jaar, weduwe van Pieter Toutenhoofd en moeder van Jacob en Neeltje Toutenhoofd en haar zoon
17. Johannes Toutenhoofd, oud 40 jaar;
18. Jacob Toutenhoofd, oud 33 jaar en zijn vrouw
19. Maatje Westerbeke, oud 30 jaar;
20. Pieternella Huibregtse,  oud 3 jaar (dochter uit het 1e huwelijk van Maatje Westerbeke en Levinus Huibregtse);
21. Pieter den Hollander, oud 35 jaar en zijn vrouw
22. Elizabeth Leenderts, oud 29 jaar en hun kinderen
23. Adriana den Hollander, oud 4 jaar;
24. Johanna den Hollander, oud 2 jaar;
25. Jacob den Hollander, oud 1 jaar.

Erg veel ruimte zullen die 25 mensen in dat kleine huisje onder aan de Westkapelse Zeedijk wel niet gehad hebben.
En er kwamen er nog meer bij. Tussen 1839 en 1844 twee dochters in het gezin van Leendert Brasser en Neeltje Toutenhoofd (Johanna en Neeltje) en drie zoons in het gezin van Jacob Toutenhoofd en Maatje Westerbeke (Pieter, Levinus en Johannes) en misschien werden er ook in de andere gezinnen nog kinderen geboren. Het is geen wonder, dat juist deze gezinnen besluiten om te vertrekken naar het voor hen verre en onbekende Drentse land. Daar was voor elk gezin in ieder geval één woning beschikbaar.  Maar ze moeten er wel hard werken, heel hard zelfs : de mannen van 's-ochtends 1 uur tot 's-avonds 6 uur en de vrouwen van 's-morgens 4 uur tot 's-avonds 5 uur. Dus veel zullen ze wel niet genoten hebben van de verbeterde woonomstandigheden!

4. Een suikeroom en een suikertante.

En dan is er ook nog het verhaal over de erfenis, een gemiste erfenis, dat wel. Een verhaal, dat met enige hardnekkigheid op blijft duiken in de familie-overleveringen van de Toutenhoofds.

In 1962 verscheen er in het Vrije Volk een artikel met  de titel "Walcherse namen leven - sinds landverhuizing in 1844 - voort in het veengebied".(9) In dit artikel treffen we de volgende passage aan :

"De erfenis.
Bij alle ellende kwam voor de Toutenhoofds nog de tragiek van een gemiste erfenis. De nu bejaarde Martje Toutenhoofd heeft daar als kind nog vaak over horen praten. Zij kan zich zelfs herinneren hoe de vork in de steel zal, want dit geval heeft de gemoederen destijds natuurlijk flink beziggehouden. Twee broers en een zuster van Martje's vader Pieter, die in Zeeland achtergebleven waren, bleken op een gegeven moment overleden te zijn. En volgens de overlevering "hadden" zij geld. De erfgenamen vertoefden dus in het veen en zij konden de erfenis goed gebruiken.
Maar om de kwestie te regelen, was er op zijn minst geld nodig teneinde naar Walcheren te kunnen reizen. Over een dergelijk kapitaal hadden de arme turfstekers de beschikking niet. Zodoende werd er helemaal niets geregeld.
"Het zal wel verjaard zijn" zeggen de Groninger Toutenhoofds van vandaag. "vermoedelijk zal het geld naar de overheid gegaan zijn". De tegenwoordige generatie spreekt er zelden over; deze heeft het geld trouwens niet eens dringend nodig. Zij denken bovendien vrijwel nooit aan Westkapelle, het Walcherse dorp waaraan hun naam evenwel door een grillige speling van het lot voor altijd verbonden is".

Zoals met alle mondelinge familie-overleveringen kloppen ook in dit verhaal de feiten niet helemaal met de werkelijkheid. Zo zijn er geen broers en een zuster van Pieter Toutenhoofd (de vader van de genoemde Martje) in Zeeland achtergebleven. Wel zijn er broers en een zuster van Martje's grootvader (dit is "onze" kolonist Jacob Toutenhoofd) in Westkapelle achtergebleven. Ook de moeder van haar grootvader, Johanna Kaboord, blijft haar geboorteplaats trouw. Zij overlijdt er op 24 juli 1845, ruim een jaar na het vertrek van de gezinnen van haar zoon en dochter. Haar overlijden wordt in Westkapelle aangegeven door Johannes Toutenhoofd (een broer van Jacob, die nog steeds in Westkapelle woont).

Maar hoe zit dat nu met die erfenis ?
Klopt dat verhaal ook niet ?
Misschien berust deze overlevering - zoals zo vele - toch wel op een harde kern van waarheid.
In het rijksarchief te Middelburg (10) ontdekken we de volgende geschiedenis :

Op 28 februari 1828 overlijdt Elisabeth Toutenhoofd; zij is weduwe van Simon Toutenhoofd, overleden op 16 augustus 1821 eveneens te Westkapelle. Waarschijnlijk is Elizabeth een achternicht van Simon. Elizabeth is eerder gehuwd geweest met Jan Antheunissen. Als Simon en Elizabeth trouwen is Elizabeth een weduwe van rond de 60 jaar. Elizabeth overleeft ook haar tweede man. In leven verkeren Simon en Elizabeth in redelijk goede doen, zeker voor Westkapelse begrippen van die tijd. Het echtpaar bezit grond en huizen in Westkapelle. Aangezien het echtpaar geen kinderen heeft moet na het overlijden van Elizabeth de erfenis verdeeld worden over de broers en zussen van Simon (of over eventueel hun nagelaten kinderen). In de beschrijving van het testament worden de broers en zussen van Simon allen genoemd n.l. Willem, Pieter, Cornelis, Jan, Pieternella en Elizabeth. Pieter is de vader van Jacob Toutenhoofd, "onze" kolonist. Zijn ooms Willem, Cornelis, en Jan en zijn tantes Pieternella en Elizabeth zijn allen in 1828 reeds overleden. Dat betekent, dat een ris van neven en nichten van Jacob mee moeten delen in de erfenis. De verdeling zal nog wel wat voeten in aarde gehad hebben. De kinderen van Pieter Jacobse Toutenhoofd zijn niet veel wijzer van deze erfenis geworden. Tien jaar na het overlijden van hun "suikeroom en suikertante" woont de weduwe van Pieter met twee van haar getrouwde kinderen (en hun gezinnen) en een ongehuwde zoon in het dijkwerkershuisje aan de Noordstraat 160. Het huisje waar in 1844 zeker 30 mensen wonen.

De slechte woon- en werkomstandigheden zullen wel de drijfveer gevormd hebben van het vertrek van Jacob Toutenhoofd en zijn vrouw Maatje Westerbeke en van Neeltje Toutenhoofd en haar man Leendert Brasser naar de veengebieden in Oost-Drenthe. Maar misschien speelde toch ook de teleurstelling over de afloop van deze erfeniskwestie een rol. En misschien hebben we daarmee ook de verklaring gevonden voor het feit, dat het verhaal over de gemiste erfenis tot op de dag van vandaag is blijven opduiken in de familie-overlevering van de Groningse Toutenhoofds.

5. Slot.

Terug naar het heden.
Het is een fascinerende bezigheid om stukje voor stukje een familiegeschiedenis gestalte te zien krijgen.
Er zou meer aandacht voor deze vorm van geschiedenis (die van ons allemaal is)  op de scholen moeten zijn.
Wat in deze geschiedenis opvalt is, dat twee notabele heren kamerleden in de vorige eeuw in staat zijn geweest om het leven van meerdere families over een periode van 150 jaar ingrijpend te beïnvloeden.
Het ware te hopen, dat de huidige beslissers in dit soort zaken de draagwijdte van hun beslissingen ook voor komende generaties in het oog houden.

Jan Lafeber
Voetnoten:

1. Uit : "Een Zeeuwse volksplanting in de gemeente Borger" door Mr. G.A. Bontekoe in de Nieuwe Drentsche Volksalmanak 1952, uitg. Koninklijke Van Gorcum en Comp. bv te Assen. Zie ook : "Van stamboom tot familiegeschiedenis", blz. 118, uitg. Teleac  en CBG, Den Haag 1988.
2. Zie ook : "Westkapelle, hare bevolking, Westkapelsche dijk" door K. Baart, uitg 1889 te Middelburg.
3.  Het door W.H. v.d.Ploeg in "Twee eeuwen Stadskanaal", uitg. Kruseman, Den Haag, 1977 genoemde vestigingsjaar 1842 is niet juist.
4. Wij zijn veel dank verschuldigd aan de medewerk(st)ers van het Rijksarchief te Middelburg, die ons op een plezierige wijze geholpen hebben. In Westkapelle is de heer Sonius (ambtenaar van de gemeente Westkapelle) ons zeer behulpzaam geweest - nogmaals onze hartelijke dank.
5.  Bronnen o.a. DTB - RA Middelburg , kwartierstaten boek Zeeland + dossier Toutenhoofd, gemeente-archief Westkapelle, BS Westkapelle, lidmatenregisters, volkstellingsgevens.
6. Met dank aan Anne Simonse uit Westkapelle, die me de juiste gegevens verschafte en mij uitgebreid informeerde over het Zeeuwse geslacht Toutenhoofd.
7. Maarten Brasser en Maatje Dekker zijn de ouders van Leendert Brasser, één der kolonisten.
8. Adriaan Westerbeke is in de verte familie van Maatje Westerbeke (de vrouw van Jacob  Toutenhoofd) en van Marinus Westerbeke, één der kolonisten. Hun gemeenschappelijke voorouders zijn Jan Adriaanse Westerbeke & Cornelia Janse de Pachter die op 30 oktober 1686 huwden in Aagtekerke. Met dank aan Anne Simonse en Ard van Sighem die per email reageerden op dit artikel en deze gegevens verstrekten.
9. Vrije Volk van dinsdag 16 januari 1962.
10. Memories van successie (R.A.-Middelburg).
Lafeber
naar begin artikel
Reacties graag naar :

Lafeber

Lafeber
Terug naar homepage