De lotgevallen van de diender Pieter de Koning (1) in Gouda rond 1750 door J.D.Lafeber.

Het verhaal is eerder geplaatst in "De Schatkamer", regionaal historisch tijdschrift te Gouda (jaargang 8, afl. 2 - september1994).

Niet alleen vandaag maar ook in vroeger tijden waren er in ons land problemen met de gezagshandhaving. De diender op straat had het ook 250 jaar geleden niet altijd even gemakkelijk. In het augustus-nummer 1992 van De Schatkamer beschreef ik hoe op 4 april 1752 een Goudse diender werd lastig gevallen door een aangeschoten tamboer (de schoenmaker Steven Tak) van de plaatselijke schutterij.
Terwijl de diender, Pieter de Koning, met zijn vrouw op weg was naar zijn huis op de Naaierstraat werd hij door Steven uitgescholden en bedreigd. Na een tocht door de binnenstad van Gouda escaleerde het conflict tot een gevecht op en rond de Raam.
De straf in die tijd voor dit vergrijp was niet misselijk : uiteindelijk werd Steven Tak veroordeeld tot levenslange opsluiting in het tuchthuis te Gouda (2).
Dit is echter niet de enige keer, dat deze diender Pieter de Koning (officiele benaming : 's Heeren dienaar) het zwaar te verduren had bij de uitoefening van zijn functie. Het aardige is dat over deze Pieter de Koning nog enkele andere verhalen bewaard zijn gebleven :

Het eerste verhaal :
Of hoe een diender te grazen werd genomen.

Zo moet hij op 28 januari 1745 - als nieuwe diender - een onderzoek instellen in het huis van Marrigje Jans (ook wel genoemd "de lange  Nooijer") (3), een - mag aangenomen worden - ongunstig bekend staande gelegenheid, aan het Agnietenwatertje (of Lombardswatertje).

Pieter komt 's-avonds het huis van Marrigje Jans binnen en treft daar o.a. aan een zekere Claas (een turfboer) en een timmerman en nog wat andere mannen en vrouwen, die daar logeerden maar die hij niet kent. Hij is nog maar net binnen of Hendrick Sparnaaij (4), een schoenmaker uit de Vogelenzang, en Philip Hogeboom (5), de zoon van Marrigje Jans, arriveren in de woning. Hendrick Sparnaaij gaat bij de turfboer zitten en begint met hem zachtjes te smoezen. Plotseling ziet Hendrick de diender zitten en vloekt hem letterlijk stijf. Pieter, nog maar net in funktie, is totaal overrompeld en weet eigenlijk niets anders te zeggen, dan dat Sparnaaij op moet houden met schelden en dreigen, want dat hij hem anders wel eens een lesje zal leren. Nu is het hek helemaal van de dam. Hendrick Sparnaaij grijpt de diender beet. Pieter doet nog wel een vertwijfelde poging om de handboeien uit z'n zak te halen en ze bij Sparnaaij om te doen, maar hij krijgt geen kans want wel vier of vijf mensen schieten Sparnaaij te hulp, blazen eerst het licht uit, zodat de diender niet meer kan zien wie wat doet, grijpen hem vast, gooien hem op de grond en beletten hem z'n handboeien te gebruiken en tot overmaat van ramp ontfutselen ze hem z'n houwer (= sabel). Hij wordt getrapt, geslagen en heen en weer gesleept en gegooid. Eindelijk weet hij zich te bevrijden, weet op de tast de deur te vinden en druipt in het duister af.

Twee dagen later, op 30 januari 1745, moet hij zijn afgang beschrijven aan de baljuw van Gouda in aanwezigheid van twee schepenen nl. Willem Decker en Bruno van der Does (6). Zijn verhaal wordt min of meer bevestigd door Johanna Adriana Engelberts, die op de bewuste avond samen met haar vriendin Dirkje van Simmeren ter plekke waren, maar omdat het licht uitgedaan werd heeft ze niet kunnen zien wie wat gedaan had en zeker niet wie de houwer van de diender gepikt had. Van een bestraffing van Hendrick Sparnaaij is dan ook niets terug te vinden (7).
Een merkwaardige gang van zaken vergeleken met de zware straf tegen Steven Tak. Mijns inziens is dit opnieuw een aanwijzing, dat bij de zaak tegen Steven Tak wellicht ook andere motieven (vreemdelingenhaat - Steven was immers een duitser) mee hebben gespeeld.

Het tweede verhaal :
Of hoe een diender het huisraad om zijn oren kreeg.

In het najaar van 1746 krijgt onze diender Pieter de opdracht van de baljuw om Lijsje Verhoogh (alias Lijsje in de Kas) (8) voor verhoor op te gaan halen. Pieter begeeft zich op zekere avond naar het bewuste huis en treft daar ene Hermanus Sparnaaij aan. Pieter zegt, dat - op bevel van de baljuw - Lijsje voor verhoor moet verschijnen. Hermanus Sparnaaij is al even heet gebakerd als zijn naamgenoot uit het eerste verhaal en dreigt Pieter met een stok te gaan slaan. Pieter, alweer overrompeld, zegt : "Ik kom niet voor mezelf, ik kom hier op bevel van de baljuw". "Al kom je hier op bevel van de burgemeester of van de regering, laat ze naar de duivel lopen", antwoordt Sparnaaij. Pieter weet daar niets anders tegen in te brengen dan een mager "Ik zal dit aan de baljuw gaan zeggen".

Hij druipt weer met de staart tussen de benen af en brengt verslag uit aan de baljuw, die razend is en Pieter de opdracht geeft om nu Hermanus Sparnaaij op te gaan halen. Pieter gaat met het lood in zijn schoenen weer terug naar het huis van Lijsje Verhoogh en beveelt Hermanus om met hem mee te gaan. Nu breekt de hel los. Hermanus Sparnaaij voelt er niets voor, pakt de eerste de beste stoel op en slingert die naar het hoofd van Pieter de Koning, gevolgd door de ettelijke stukken huisraad waarbij hij en passant ook nog een ruit stuk smijt. Als Pieter vol blijft houden dat Hermanus met hem mee moet komen, doet de laatste of hij een mes uit zijn zak haalt en daarmee zal gaan steken. Dat wordt de diender te gortig en hij keert onverrichter zake terug bij de baljuw (9).

Met Hermanus Sparnaaij (10) loopt het echter slechter af dan met Hendrick Sparnaaij uit het eerste verhaal. Hermanus wordt o.a. ten laste gelegd : overspel met Lijsje Verhoog, regelmatig vechten en smijten, vloeken en dronkenschap en het bedreigen van de stedehouder en de dienders, het niet opvolgen van een bevel, bedreiging van de baljuw, bedreiging en verwonding van een burger.

De officier (baljuw) eist een strenge straf nl. geseling met een mes boven het hoofd, een snede in de linker wang en een snede in de rechter wang en een brandmerk, 25 jaar gevangenschap en daarna 50 jaar verbanning. Hermanus krijgt als straf geseling met een mes boven het hoofd, een snede in de linker wang, 25 jaar gevangenschap en 25 jaar verbanning (11).

In dit geval is er wel sprake van een zware eis en dito bestraffing. Hermanus had dan ook de stommiteit uitgehaald om niet alleen de diender, maar ook de stedehouder (12) en zelfs de baljuw (13) in eigen persoon te beledigen en te bedreigen en dat kon het bevoegd gezag van Gouda in geen geval over haar kant laten gaan.

schavot aan de achterzijde van het stadhuis van Gouda
aquarel van Dirk Johannes van Vreumingen (1818-1897)
bron : Gouda, tekeningen en prenten door dr. Jan Schouten
© Uitg. Repro-Holland - Alphen aan den Rijn 1978

Noten :

1. Pieter de Koning is geboren ca. 1711 waarsch. te Gouda (mogelijk een zoon van Willem Pieters de Koningh en Pietertje Davits ?). Hij trouwt op 24 juli 1740 (St. Jan te Gouda) met Anna Pruymeboom, weduwe van Jan Rijke, wonende op de Groenewegh. Hijzelf woont dan op de Hooge Vesten. Ze krijgen drie zoons (Willem geb. 1740, Cornelis geb. 1743 en Pieter geb. 1745). Het gezin woont in Gouda aan de Naaierstraat.
Pieter zal rond 1744 aangesteld zijn als diender (immers in een getuigenverklaring van januari 1745 wordt hij genoemd "Pieter de nieuwe diender"). Pieter overlijdt waarschijnlijk in 1775 en zijn vrouw Anna Pruymeboom in 1780 (zie : SHM, DTB-boeken - Gouda).
Streekarchief Hollands Midden, Oud Rechterlijk Archief Gouda, Crimineel Vonnisboek en Informatieboek Baljuw.
2. Of Steven Tak ooit het tuchthuis uitgekomen is is mij niet bekend. Zijn zoon Ernst Tak belandt ruim veertig jaar later ook in hetzelfde tuchthuis, van hem is echter wel bekend, dat hij in vrijheid werd gesteld. Ernst Tak verzoekt om ontslag uit het tuchthuis van Gouda (zie : oud rechterlijk archief Gouda, kamerboeken 1797, inv. nr. 225 fol. 135 en 155) : "Is geleesen eene missive van Ernst Tak, gedetineerde in het Tugthuis alhier, verzoekende om deszelfs ontslag " (4 juli 1797) en "Is goedgevonden en verstaan Ernst Tak uit deszelfs confiscement in het Tugthuis alhier te ontslaan, zo als dezelve daarvan ontslagen word bij dezen" (25 juli 1797).
3. Marrigje Jans alias "de lange Nooijer" heet voluit Marrigje Jans van Vliet; zij trouwt op 24-9-1724 (St. Jan te Gouda) met Hendrik Hoogeboom, een zoon van de uit 's-Gravenhage afkomstige Philippus Hoogeboom (die in 1676 als poorter van Gouda ingeschreven werd en hoogstwaarschijnlijk brandewijnschenker was op de lage of Oost-Gouwe) en Aegje Hendriks Watervoer. Marrigje Jans alias "de lange Nooijer", overlijdt vrij kort na de inval van Pieter de Koning, volgens aantekening in het gaarderregister van Gouda woont zij dan (11 maart 1745) aan het Watertje (mijns inziens wordt hiermee het Agnieten- of Lombardswatertje bedoeld (zie : "Goudsche straatnamen" door dr A. Scheygrond - Alphen a/d Rijn 1979).
4. Hendrik Sparnaaij is een zoon van Pieter Sparnaaij en Elisabeth Vink; hij trouwt op 6 januari 1731 (St. Jan te Gouda) met Lijntje Carlier.
Bij zijn huwelijk en tijdens de eerste jaren van zijn huwelijk woont Hendrik Sparnaaij in de Zeugstraat (of Zevestraat). In ieder geval woont het gezin Sparnaaij vanaf 1740 in de Vogelenzang (= Wilhelminastraat). Ook bij zijn overlijden in 1751 woont Hendrik Sparnaaij nog steeds in de Vogelenzang (zie : gaarderregister 7 juni 1751).
5. Philip(pus) Hoogeboom, de zoon van Hendrik Hoogeboom en Marrigje Jans, is geboren in 1728; hij wordt op 12 mei 1728 gedoopt in de RK Statie Jan Baptist. Ten tijde van de beschreven geschiedenis is hij dus 16 jaar. In 1743 was hij al veroordeeld vanwege openlijke geweldpleging (zie: Zinloos geweld op de Varkenmarkt).
6. Zie : SHM, Oud Rechterlijk Archief Gouda, Informatieboek baljuw (inv. nr. 159). Zie ook : "Met goed fatsoen - De elite in een Hollandse stad", door dr J.J. de Jong, Amsterdam 1985 : Mr. Willem Decker, heer van Ursum (1709-1780) en mr. Bruno van der Does (1715-1791) waren beiden in 1745 schepen van de stad Gouda en zouden later in de zestiger en zeventiger jaren van de 18e eeuw burgemeester van Gouda worden.
Baljuw (tevens schout) is ten tijde van deze gebeurtenissen dr Cornelis Gerard Moeringh (1705-1758), baljuw  van 1743-1749.
7. Op 13 januari 1748 legt ene Hendrik Sparnaaij  een verklaring af als getuige van een ruzie in de nieuwe Rode Leeuw, waar hij tapper was (Willem van Campen bedreigde in deze herberg een luitenant, die manschappen aan het ronselen was). Zijn eigenlijke beroep is echter schoenmaker zoals blijkt uit de afgelegd verklaring van de luitenant Montagne de Rochefort. Dus waarschijnlijk is dit dezelfde Hendrik Sparnaaij als uit het eerste verhaal.
8. Lijsje Verhoog is een paar jaar na deze geschiedenis getrouwd met Jan Voorloon (of Verloon),  weduwnaar van Lydia Kruis uit de Vrouwevestesteeg. Lijsje woont dan zelf in de Vrouwesteeg.
9. Zie : SHM, Oud Rechterlijk Archief Gouda, Informatieboek baljuw (inv. nr. 159).
10. Hermanus Sparnaaij is geboren ca 1712 te Gouda, van beroep is hij looijer en ten tijde van zijn veroordeling (7 april 1747) varensgezel.
Hij is op 26-4-1735 voor het gerecht van Gouda getrouwd met Jacoba Berkelo. Hermanus en Jacoba hebben samen in ieder geval twee zonen, nl. Hermanus, gedoopt op 17-2-1736 RK statie de Brasem en Gerrit, gedoopt op 30 december 1738 RK-kerk van de Minderbroeders.
Ook uit de relatie van Hermanus en Lijsje Verhoog is een kind geboren, nl. Joannes, gedoopt op 21-8-1743 RK-kerk van de Minderbroeders.
Jacoba Berkelo overlijdt in 1765, haar overlijden wordt op 11-7-1765 ingeschreven in het gaarderregister van Gouda, vermeld wordt "Jacoba Berkelo, vrouw van Sparnaaij in de Vogelenzang". Hermanus heeft slechts ruim twee jaar in het tuchthuis van Gouda gezeten en is op voorspraak van 'vrienden' ontslagen en in Middelburg op het VOC-schip de 'Vosmaer' gezet voor zijn  25 jaar verbanning. Echter, hij komt in Batavia aan en gaat linea recta terug op de 'Bevalligheit' en in 1751 is hij in Rotterdam om ene Gerrit de Graef notarieel machtiging te verlenen om in Middelburg bij de kamer Zeeland zijn gage op te halen. In 1759 woont hij in Montfoort (vanwege zijn verbanning) en is zijn broer Hendrik in Gouda borg voor hem. Zijn overlijden is echter in Montfoort niet aangetroffen.
(Gegevens ontleend aan 'Speurend naar Sparnaaij' door J. Rietbergen-Sparnaaij en M. Sparnaaij, Amersfoort 1996). Dit boek bevat een zeer uitgebreide beschrijving van het Goudse geslacht Sparnaaij, waaronder de beide Sparnaaij's uit bovenstaande verhalen. Een exemplaar van dit boek is in te zien in het streekarchief Hollands Midden te Gouda.
11. Zie : SHM, Oud Rechterlijk Archief Gouda, Crimineel Vonnisboek (inv. nr. 180).
12. Stedehouder = hulpschout  is Josua Noach van Diemen.
13. Op 13 maart 1747 verklaren Josua Noach van Diemen (stedehouder) en Ary van der Horde (diender), dat de heer officier (= baljuw) op 18 april 1744 tijdens hun nachtelijk ronde door Hermanus Sparnaaij op de Kleiweg op de hoogte van Pleytsak (= steeg aan de oostzijde van de Kleiweg, zie : "Goudsche straatnamen" door dr A. Scheygrond - Alphen a/d Rijn 1979) werd uitgescholden en bedreigd. Ze hebben Sparnaaij op dat moment op bevel van de heer officier opgepakt en naar de Warmoespot (= gevangenis in de Tiendewegspoort) gebracht.
Zie : SHM, Oud Rechterlijk Archief Gouda, Informatieboek baljuw (inv. nr. 159).


Lafebernaar begin artikel Reacties graag naar :

Lafeber

LafeberTerug naar homepage