Vijf jaar verbanning voor het stelen van een vaarboom.
(eerder gepubliceerd in "De Schatkamer", regionaal historisch tijdschrift jaargang 14, afl. 2 - juni 2000)

Eén van mijn voorouders, Jan de Moor, was nachtwaker (ook wel klapperman genoemd) te Gouda (zie : kwartierstaat).

Op 18 januari 1801 (1) liep hij zijn gebruikelijke ronde door de binnenstad van Gouda. Het zal een een uur of half twee in de nacht geweest zijn toen hij lopend over de Raam in de richting van de Vlamingstraat een man in het licht van een lantaarn zag staan met een stok over zijn schouder.  Jan de Moor vertrouwde het niet en liep naar de man toe, die prompt de benen nam en verdween in het duister in de richting van de Vest.  Jan haalde zijn schouders op en vervolgde zijn nachtelijke ronde. Maar in de buurt van de Lange Willemsteeg hoorde hij opnieuw het geluid van klompen op de Raam. Voor het huis van Thijs van de Burg zag hij iemand met een stok onder een schuit steken, die daar in het water van de Raam lag. Voorzichtig kwam hij dichterbij. Hij zag dat de man een lichtbruine jas aanhad,, klompen met sokken erin droeg en een driekante hoed op had, die van voren neerhing; de man was lang en schraal van postuur en hij had een bochel op zijn neus.  Jan vroeg de man wat hij daar wel deed midden in de nacht. "Ik ben aan het verhuizen", antwoordde de man. En toen hij vroeg "Wat stop je daar onder die schuit?", zei de man :"die mensen slapen en nu kan ik het niet bij hen bezorgen".  "Ja, maar je kan zoiets 's-nachts maar niet doen", vervolgde Jan. "Daar stoor ik mij in het geheel niet aan", was het weerwoord. "Ja, maar ik stoor mij er wel aan", zei Jan, "Ik ben een man die onder ede sta en ik kan dit zo maar niet accepteren. Geef mij in ieder geval die stok maar". De man bleef achter bij de schuit staan en was niet van zins om zijn stok af te geven. Jan had wel door dat er iets niet in de haak was.

De man leek zeer verschrikt, beefde en kwam slecht uit zijn woorden. Het leek wel of hij zich op heterdaad betrapt wist. Tijd om hulp te halen, dacht Jan.
Zo gedacht, zo gedaan. Jan spoedde zich naar Jacob Scholten, één van de Goudse dienders. Jan vertelde hem wat hem was overkomen en beide mannen gingen terug naar de Raam. Maar ja, de stok lag er nog wel, maar de vogel was gevlogen. Ze zochten de hele omgeving af, zowel op de Raam als op de Vest en bij de pottenbakkerijen. Van de man geen enkel spoor.
Jacob besloot vervolgens om zich verdekt op te stellen en te kijken of de man terug zou komen om zijn stok op te halen. En ja hoor, na enige tijd, hoorden ze het bij Jan al bekende geluid van de klompen op de Raam.
Zij stonden de man op te wachten in de buurt van de brug bij de Lange Willemsteeg. De stok (die eigenlijk een vaarboom was) hadden ze neergelegd op een bank bij het huis van Kaatje van der Pauw. De man liep naar het huis van Thijs van de Burg en keek zoekend rond. 
Op dat moment greep Jacob Scholten de man beet, die hier ongelooflijk van schrok.
Lafeber
Detail van de plattegrondvan Gouda van Johannes Blaeu uit 1649
(collectie Stedelijke Musea Gouda, inv.  nr. 31789)

Jacob gebood de man met hem mee te gaan en "de vaarboom" mee te nemen. "Waarom"' smeekte de man, "je zult mij toch om zo'n kleinigheid niet in de ellende storten. Het stelt toch niets voor en je weet toch wie ik ben?"  De man had nu een blauw kamizool aan, maar werd natuurlijk door Jan herkend als de man die hij eerder op de avond al betrapt had op deze zelfde plek, bij de schuit tegenover het huis van Thijs van de BurgJacob kende de man inderdaad. Het was Willem van Kampen. Nogmaals herhaalde Willem zijn smeekbede om het gebeurde door de vingers te zien, omdat - zo zei hij - "hij de vaarboom gepikt had louter en alleen uit armoede".  Jacob was echter niet te vermurwen en nam man en vaarboom mee. Jan de Moor vervolgde zijn onderbroken nachtwakersronde.  Op de Gouwe gekomen vroeg Jacob waar Willem de vaarboom vandaan had. "Hier", zei Willem "van de ijkerschuit bij het ijkerveer, maar zie het toch door de vingers, want het was slechts armoede die mij dreef". Ook deze herhaalde bede had geen uitwerking op Jacob Scholten. Midden in de nacht leverde hij zijn arrestant af bij de gevangenpooort aan de Tiendeweg.

De zaak tegen Willem van Kampen werd behandeld op 1 april 1801. (2) Er waren nog wat voorwerpen bij hem thuis gevonden, waar hij niet eerlijk aan gekomen was (o.a. een bezem). Het belangrijkste vergrijp was echter de gestolen vaarboom. De hoofdofficier, Willem Bolding, eiste als straf voor dit vergrijp dat hij op het schavot achter het stadhuis strengelijk met roeden gegeseld zou worden en daarna voor tien jaar verbannen zou worden uit het gewest (althans het vroegere gewest Holland).  Willem van Kampen had mazzel. De uiteindelijke straf voor het stelen van een vaarboom viel lager uit. Hij kreeg "slechts" een verbanning van vijf jaar uit het gewest. De geseling bleef hem bespaard en wat dat betreft mocht hij in zijn handen knijpen, want meestal was men niet zo coulant met dieven.

Voetnoten :
1. SHM, Oud Rechterlijk Archief Gouda Informatieboek Baljuw - inventarisnr. 161, acte 11 maart 1801.
2. SHM, Oud Rechterlijk Archief Gouda Crimineel Vonnisboek - inventarisnr. 181, fol. 213 t/m 215.


3 mei 2000
Jan Lafeber.


Gezinssamenstelling van het gezin de Moor


 
Lafebernaar begin artikel
Reacties graag naar :
 Lafeber
LafeberTerug naar homepage