Een tragische gebeurtenis in "'t Huis der Liefde" even buiten de Potterspoort te Gouda op 7 en 8 october 1780 door J.D. Lafeber.
(eerder gepubliceerd in "De Schatkamer", regionaal historisch tijdschrift jaargang 7, afl. 2 - juni 1993)

Op 9 oktober 1780 leggen Anthony van Delft en Weyna Karsberg, hospes en hospita van de stadsherberg 't Huis der Liefde, een verklaring af voor de baljuw te Gouda over een gebeurtenis, die zich twee dagen eerder heeft afgespeeld in hun herberg, waarbij een vrouw bevallen is van een kind en dit heeft getracht te verdrinken in het water van de Gouwe.
(zie : informatieboek baljuw, oud rechterlijk archief Gouda, inv. nr. 160 fol. 60 t/m 65v)

Lafeber

Op de plattegrond van Gouda van Johannes Blaeu uit 1649 staat de plaats van deze herberg aangegeven.

Zie : illustratie : detail van deze plattegrond (collectie Stedelijke Musea Gouda, inv.  nr. 31789)
(2)
Het Huis der Liefde
Volgens Ignatius Walvis heeft op de plek waar de stadsherberg het Huis der Liefde stond een St. Jobskapel en een Lazarushuis gestaan, waardoor de melaatsen (of leprozen)
buiten de stad verpleegd konden worden.
De Lazaruskade vormt nog een herinnering aan deze tijd.
Naar de mening van Ignatius Walvis had de stadsherberg aan dit gegeven mogelijk haar naam te danken.

                                                            
Zie : Walvis, I. Beschrijving der stad Gouda, deel I blz. 160- 162 (heruitgave 1972).
 

Op dinsdag 10 october 1780 wordt in het gaardersarchief van Gouda het overlijden aangetekend van een kind, dat op 8 october 1780 in 't water gevonden is op de Wagterstraat. Welke tragedie gaat achter deze mededeling schuil. Enig zoekwerk in het oud-rechterlijk archief (1) van Gouda levert het volgende verhaal op. Twee van mijn voorouders (Anthony van Delft en Wijna Kersberg zie : gezinsgegevens) waren hospes en hospita in "'t Huys der Liefde" een herberg even buiten de Potterspoort van Gouda aan de Wachtelstraat gelegen (2).

Het was een gure herfstige zaterdag in october van het jaar 1780. Wijna Kersberg was al een paar keer buiten wezen kijken of de Haarlemse Bosschenaar (3) al in aantocht was op het water van de Gouwe. Het gure weer dreef haar weer snel naar binnen in de herberg, waar het aangenaam warm was in afwachting van de komst van de gasten. "Ach, ga jij nu eens kijken", vroeg Wijna aan Johanna Beele, een bleekersmeid van de blekerij de Noteboom van Dirk Smits aan het Jaagpad (4). Johanna was al vroeg die middag naar "t Huys der Liefde" gekomen, omdat een kennis van haar met het schip onderweg was. Zij verheugde zich op de komende ontmoeting. Johanna verliet de gelagkamer en ging naar buiten. De regen sloeg haar in het gezicht. Zij tuurde over het grauwe water van de Gouwe en in de verte zag ze de Bosschenaar al aankomen.  "Daar is tie", riep ze naar binnen. Binnen werd het bericht met vreugde ontvangen. De schijnbare letargie van een elk was plotsklaps verdwenen. Alles werd in gereedheid gebracht om de gasten te ontvangen. Het was al laat in de middag. De Bosschenaar zou niet verder varen en de opvarenden zouden zeker de nacht in de stadsherberg willen doorbrengen. Het duurde toch nog wel even voordat de Bosschenaar voor de boom aan de valbrug bij de Potterspoort kon afmeren. Johanna Beele, maar ook Wijna Karsberg waren al enkele malen ongeduldig buiten wezen kijken.

Eindelijk was de Bosschenaar afgemeerd. Drieëntwintig mannen en vrouwen verlieten de boot. Je kon zien dat het zwaar weer geweest was onderweg. Veel van de opvarenden zagen grauw van ellende. Johanna's kennis had de reis gelukkig redelijk goed doorstaan. Beide vrouwen begroetten elkaar uitbundig bij de loopplank en liepen gearmd terug naar de herberg. Naast haar liep een jonge vrouw met haar overrok tegen het gezicht gedrukt.  "Wat scheelt die vrouw wel", vroeg Johanna aan haar vriendin. "Ach, mens", antwoordde de vrouw zelf, "ik ben zo ziek op die schuit geworden, zo ziek, kijk eens hoe mijn neus gebloed heeft."

Johanna trok haar schouders op en liep snel verder met haar vriendin. Gauw naar binnen de warme herberg in. Binnen was het één en al bedrijvigheid. De gasten werden, al naargelang hun wens, voorzien van bier of van een dampende warme kop koffie. Drieëntwintig gasten in een keer naar binnen bracht genoeg leven in de brouwerij. Wijna enAnthony hadden hun handen er aan vol. Zij liepen af en aan om voor het eten en drinken te zorgen. Veel tijd om zich met elk van hun gasten afzonderlijk te bemoeien hadden ze niet. Ze zagen dan ook niet, dat één van hun gasten wat achter in de kamer aan een tafel was gaan zitten en voorover met het hoofd op de armen op de tafel lag. Of misschien hadden ze het wel gezien, maar bij zichzelf gedacht, dat de vrouw wel moe moest zijn van de lange reis uit Haarlem.

Johanna Beele was in druk gesprek maar haar kennis. Maar plotseling zei één van de vrouwen aan haar tafel "kijk eens naar die vrouw, daar achterin, wat ligt daar wel onder haar stoel, dat lijkt wel allemaal bloed". Johanna keek eens goed en zag, dat het dezelfde vrouw was, die naast haar gelopen had toen ze van de boot afkwam. Toen ze scherp naarde vrouw keek, zag ze dat het mens hoogst zwanger was. "Daar moet wat aan gedaan worden, dat gaat niet goed", zei ze tegen de vrouwen aan haar tafel, "ik ga de hospita wel waarschuwen, die moet maar zorgen voor een vroedvrouw". Johanna stond op en ging op zoek naar Wijna. Ze trok Wijna met zich mee naar een hoek van de kamer. "Kijk daar eens naar die vrouw, achterin de kamer. Dat mens is hoogst zwanger en kan ieder moment bevallen. Kijk eens onder haar stoel, daar ligt allemaal bloed. Je moet daar werk van maken. Praat eens met haar en kijk wat er aan de hand is. Misschien moet je wel een vroedvrouw uit de stad laten komen." Wijna schrok en dacht wat zal ons nu weer overkomen. Ze liep naar haar man. "Anthony", zei ze, "ik hoor net dat daar een vrouwmens zit, dat elk moment kan bevallen. Ze is al veel bloed kwijt geraakt, och, och, och wat overkomt ons nu toch weer."  Anthony bleef kalm.  "Ik heb ook wel wat onder haar stoel zien liggen, maar ik wist niet wat het was. Je moet maar even een praatje met haar gaan maken om te zien wat er aan de hand is en stuur dan iemand om een vroedvrouw naar de stad. Maak je verder maar geen zorgen we hebben wel voor hetere vuren gestaan".  Wijna, weer wat gerustgesteld door de kalmerende woordenvan haar man, liep naar de vrouw achter in de kamer. In de gauwigheid griste ze een dweil uit de keuken mee. Inderdaad onder de stoel van de vrouw lag een grote plas bloed. Ze duwde stilletjes de dweil onder de stoel en zei op hetzelfde moment tegen de vrouw :"Mens, wat is er met jou aan de hand? Ben je ziek? Moet je bevallen, want daar ligt zo veel bloed onder je stoel?  Kunnen wij iets voor je doen?" De vrouw keek op. "Neen, er is niets aan de hand. Ik voelde me niet goed van de reis. Ik ben wel zwanger, maar het duurt nog zeker een maand voor het kind geboren wordt, maak je maar geen zorgen, dat er hier iets gebeurt." Wijna keek haar ongelovig aan. "Ik heb ook kinderen gehad, maar zulke dingen zijn mij nooit overkomen. Hoe is het mogelijk dat u zo veel bloed kwijt raakt. Dat kan toch niet goed wezen". "Ach", zei de vrouw, dat is niet de eerste maal, dat mij dit overkomt, de vorige keer was het ook zo, geloof mij maar, mijn kraambed staat niet in deze herberg". Wijna merkte wel, dat de vrouw zich afsloot voor haar en de omgeving. Het leek wel of ze tegen dovemansoren sprak, maar ze deed nog een poging. "Je kunt beter met mij meegaan, dan kan je wat rusten in een kamertje en dan zal ik ondertussen een vroedvrouw laten halen, voordat de poort gesloten wordt". De vrouw werd nu boos en snauwde dat dat beslist niet nodig was. Ze wist zelf wel wat goed voor haar was "bemoei je toch met je eigen zaken, mens" was haar dank voor Wijna's bezorgdheid. Wijna haalde haar schouders op, liep naar haar man en vertelde wat er voorgevallen was. "Tja, dan houdt alles op", zei Anthony, "meer kunnen we op dit moment niet doen".

Wijna was er toch niet helemaal gerust op en besloot dat ze de vrouw wat in de gaten zou houden ondanks de drukte van het gewone werk.  Na enige tijd zag ze de vrouw naar buiten lopen; toen de vrouw niet onmiddellijk terugkwam besloot Wijna ook eens buiten poolshoogte te nemen. Buiten trof zij de vrouw vlak bij de waterkant aan en bezig haar goed in de Gouwe te spoelen. Wijna schrok, het zou niet de eerste keer zijn dat iemand in het water van de Gouwe was gevallen en op die manier was verdronken. "Mens kijk toch uit, het water is hier laag, je kunt wel voorover vallen". Tegelijkertijd pakte Wijna de baaien rok naast de vrouw op om die voor haar uit te wringen, maar de vrouw was daar niet van gediend en zei "Laat dat, ik moet dat goed nog een keer spoelen en laat me toch met rust". Wijna, gekwetst door het bitse antwoord van de vrouw keerde zich om en liep terug naar de herberg. Binnengekomen zag ze dat haar handen onder het bloed zaten. Weer wendde ze zich tot haar man en stelde hem op de hoogte. Anthony wist het nu ook niet meer en vroeg zich af wat er nu gedaan kon worden. Mijn beide voorouders keken elkaar wat hulpeloos aan. Maar ze kregen niet veel tijd om na te denken. Bij de ingang van de herberg klonk wat rumoer. "Er is een vrouw flauwgevallen" werd er geroepen. Wijna haastte zich weer naar buiten. En, ja hoor tegen het hek voor haar huis lag diezelfde vrouw weer. Ze krabbelde al weer half omhoog. Een paar vrouwen, die op het rumoer waren afgekomen hielpen haar omhoog, ondersteunden haar en brachten haar weer naar binnen in de herberg. Wijna volgde de stoet weer naar binnen en zag een spoor van bloed, waar de vrouw gelopen had. Vertwijfeld zocht zij naar de dweil, die ze zoeven nog gebruikt had. "Waar kan ik die dweil toch gelaten hebben", mompelde ze half binnensmonds. De vrouw waarom het allemaal draaide had Wijna's woorden gehoord en zei : "Ik heb die dweil zo straks meegenomen toen ik mijn goed ging spoelen, ik heb hem buiten op de bank naast het huis gelegd".  "Anthony, ga jij eens buiten kijken dan zal ik eens kijken of ik hier nog wat kan helpen". Wijna probeerde nogmaals de vrouw te overreden om hulp uit de stad te laten halen. Maar ze kon praten als Brugman, de vrouw bleef bij haar besluit. "Ik wil naar bed", zei ze, "als ik een nacht geslapen heb dan is het allemaal wel weer beter". Ze stond weer op, wankelde het vertrek door en zocht weer de deur naar buiten. In het portaal gekomen viel ze tegen de deur aan en zakte weer in elkaar op de grond. Anthony die weer terug van buiten kwam, met een dweil en een rok, die beiden gespoeld waren, nog in zijn handen, trof de vrouw liggend in het portaal aan. "He, vriend help me eens", riep hij tegen de eerste de beste gast in de gelagkamer. Samen met de gast hielp hij de vrouw weer overeind. "Ik voel me zo licht in mijn hoofd", stamelde de vrouw. "Jij moet nu direct naar bed", zei Anthony tegen de vrouw en nam haarbij de arm en bracht haar naar een achtervertrek. "Hier kun je vannacht slapen" en hij wees op een bed waar al twee vrouwen lagen te slapen. De vrouw liet zich als op commando op het bed vallen zonder zich uit te kleden en leek onmiddellijk in te slapen.  Anthony keek nog eens bezorgd naar de vrouw, maar begaf zich weer vervolgens weer snel naar zijn gasten in deherberg. Ook Wijna had het druk met de bediening van de vele gasten. Alle gasten wilden na het avondmaal snel een plek om zich te rusten te begeven; de reis naar Den Bosch was lang en vermoeiend en de nacht, die wachtte zou maar kort duren.

De volgende morgen was het al weer vroeg dag in "'t Huys der Liefde". De Haarlemse Bosschenaar zou al om vijf uur in de morgen vertrekken. Om vier uur werden de gasten gewekt. Ook de vrouw, die de vorig avond zo veel consternatie had verwekt was al weer vroeg op de been. Wijna zorgde voor koffie en voor thee.  Voor vijf uur begaf het gehele gezelschap zich weer aan boord van de Bosschenaar.  Anthony, die de vrouw aan boord had zien gaan, slaakte een zucht van verlichting.  Binnen in de herberg zal Wijna nog wat na te praten met een vrouw, die achter was gebleven en de vorige dag de reis van Haarlem naar Gouda had meegemaakt. "Onbegrijpelijk, dat die vrouw geen hulp wilde hebben. Ook aan boord was het al helemaal mis. Ze had voortdurend pijn en had van tijd tot tijd miserabel geschreeuwd", aldus de achtergebleven reizigster.

Wijna en Anthony haalden hun schouders maar op en begonnen met het opruimen van de troep, die de gasten hadden achter gelaten. In de achterkamer gekomen, waar de vrouw geslapen had ontdekten zij, dat het bed deerlijk met bloed bevuild was. Wijna haalde het beddegoed van het bed en bracht het naar buiten om het later uit te spoelen in de Gouwe.  Het zal een uur of zes geweest zijn toen Anthony buiten iets wits in het water bij zijn stoep aan de Gouwe ontdekte. Hij rende naar binnen en riep "Wijna, kom snel naar buiten met een emmer, daar ligt iets of iemand in het water."  Het schip was nog niet vertrokken. Wijna kwam aangerend en liep het schip op en zag, dat op dezelfde plaats waar de vrouw gisteravond haar kleren had uitgespoeld een dood kindje in het water van de Gouwe dreef met de nageboorte en met een muts. Wijna gaf een schreeuw van schrik. Haar overbuurman Hendrik van der Kleyn hoorde haar schreeuwen en kwam kijken wat er aan de hand was. "Daar", wees Wijna "daar, drijft het lijkje van een pasgeboren kindje.  "Anthony, je moet de stedehouder (5) waarschuwen, snel dan kan hij nog maatregelen nemen". Anthony rende zo hard als hij kon de Potterspoort in en begaf zich naar de stedehouder. Toen hij zijn relaas gedaan had, zei de stedehouder tegen hem, dat hij het lijkje van het kind uit het water moest halen en in zijn herberg moest leggen.  Weer bij zijn huis gekomen waarschuwde hij ook zijn andere buurman Abraham Batenburg en vroeg hem mee te helpen het kind uit het water te halen. Inderdaad bleek het een dode baby te zijn met de nageboorte los drijvend erbij en een muts, zoals Wijna al eerder op die morgen had zien drijven in het water.

Inmiddels was de Bosschenaar al vertrokken door de Turfsingel naar de Mallegatsluis. Kennelijk was al het misbaar geen reden voor de schipper geweest om nog langer bij Gouda te blijven liggen. Hij moest op tijd vertrekken met het oog op de lange reis, die nog wachtte. Op onverwacht oponthoud zat hij niet te wachten. Zodra hij in de gaten had, dat er wel iets aan de hand kon zijn, waardoor zijn reisschema in gevaar kon komen had hij opdracht gegeven om van wal te steken en te vertrekken.

Toen de baljuw en de stedehouder bij de herberg "'t Huys der Liefde" arriveerden was de Bosschenaar dan ook verdwenen. Daarom gaf de baljuw, Martinus van Toulon, opdracht aan de stedehouder om het schip achterna te rijden "en jij, Anthony, moet mee, want jij kan de vrouw aanwijzen van wie het kind is", ordonneerde de baljuw. Beide mannen reden op het paard van de stedehouder richting Hollandse IJssel, waar zij het schip dachten te zullen vinden. Inderdaad troffen zij tussen de buitenplaatsen "De Snelle" en "Kortenoort" de Bosschenaar aan. De stedehouder sprong van zijn paard en liet Anthony afstijgen. Aan de oever lag een vissersbootje van een zalmvisser. "Breng ons aan boord van dat schip" beval de stedehouder aan de visser, die beide mannen vervolgens naar de Bosschenaar toe roeide. Op het schip gekomen kreeg Anthony de opdracht om de vrouw te gaan zoeken. Hij keek eerst in het achter- en toen in het vooronder en vond daar de gezochte vrouw met haar hoofd verborgen in haar rokken, die nog met bloed bevlekt waren. "Hé, jij daar, jij bent toch vannacht bij mij zo ziek geweest, jij was toch in mijn herberg, jij zei vanmorgen toch tegen mij, dat je een hoed bij je had gehad". "Ja, dat was ik", stamelde de vrouw "wat is er aan de hand". "Kom mee naar boven, er is iemand aan boord die met jou praten wil", zei Anthony en hij trok de vrouw mee. Boven aan dek gekomen met de vrouw zei hij tegen de stedehouder "dit is de vrouw, die u moet hebben".  De stedehouder beval de vrouw met hem mee terug te gaan naar Gouda en liet zich met Anthony en de gezochte vrouw weer terug roeien naar de dijk; ze werden aan land gezet ter hoogte van het huis van Puts onder Gouderak. De stedehouder nam de vrouw mee en voor Anthony zat er niets anders op - om op die zondagmorgen de 8e oktober 1780 - de weg terug naar zijn huis te gaan lopen. Tijdens die lange wandeling bleven de gebeurtenissen van de afgelopen dag steeds in zijn gedachten. Vooral het beeld van het dode kinderlijkje raakte hij niet meer kwijt en zou hij zijn verdere leven ook niet meer kwijt raken.

Tot zover het verhaal van mijn beide voorouders, zoals dat op maandag 9 october 1780 werd verteld aan de baljuw van Gouda Martinus van Toulon in het bijzijn van twee schepenen Nicolaas Teyssen en Jan Jacob Slicher en opgetekend door de sekretaris J.D. van den Burch (6).

Wie was deze ongelukkige vrouw uit het verhaal ? (7)  Het bleek te gaan om de 28-jarige Catharina Elisabeth Michels, geboren volgens haar eigen zeggen te Heinsberg (8) boven Maastricht. Zij verklaarde zes maanden zwanger geweest te zijn van een zekere Hendrik van Ophoven (een militair van de ruiterij gelegerd in het garnizoen van 's-Hertogenbosch). Zij woonde toen het kind verwekt werd in Montfort (bij Roermond) waar ze dienstmeid was bij de pastoor. In de vasten weken voor Pasen zou zij zwanger geworden zijn van de genoemde Hendrik van Ophoven, die toen thuis in Montfort was. Veertien dagen voor Pasen vertrok hij weer naar zijn garnizoen. Zijzelf is rond St. Jacob (tussen Pasen en Pinksteren) weggetrokken uit Montfort en in Alkmaar terechtgekomen waar ze dienstmeid was geweest eerst bij Van Dijk op de Vismarkt en daarna bij Jan Groenhout in de Capelsteeg. Vlak voor haar vertrek uit Alkmaar was zij ontslagen vanwege haar zwangerschap en vertrok toen per schip uit Alkmaar naar Amsterdam, van Amsterdam was zij naar Haarlem gevaren en in die plaats was ze op de Bosschenaar gestapt.
Zij verklaarde niet te weten hoe lang een zwangerschap duurt; pas veertien dagen voor haar vertrek uit Alkmaar wist zij pas - beweerde ze - dat ze zwanger was. Op de dag voor haar vertrek uit Alkmaar had zij het kind voor het eerst gevoeld. Ook over de geboorte had zij een zeer onwaarschijnlijk verhaal. Toen zij met de voeten en benen in het water van de Gouwe zat was het kind ter wereld gekomen en onmiddellijk in het water gevallen. Zij was zo beroerd en misselijk, dat ze alleen maar om zichzelf kon denken. Bovendien veronderstelde ze dat het kind toch wel dood zou zijn. Hulp had ze niet willen hebben omdat ze zich vreselijk schaamde.

Overigens bleek tijdens de verhoren van Catharina, dat er twee nageboorten in de Gouwe gevonden waren en dat er enige dagen na de bewuste zaterdag 7 october 1780 nog een kinderlijkje in de Gouwe was gevonden. Aangenomen werd dat Catharina van een tweeling was bevallen.

De baljuw wist een groot deel van haar verklaringen te ontzenuwen. Door aanvankelijk te beweren dat het begin van haar zwangerschap vlak voor Pasen was geweest wilde ze aannemelijk maken, dat ze nog geen hulp van een vroedvrouw behoefde, ze was immers nog maar zes maanden zwanger. De baljuw bewees echter, dat reeds in Montfort (dus rond Pasen) er verhalen de ronde deden over haar zwangerschap en dat dat de reden vormde van haar vertrek. Zij moest dat ook erkennen. De door haar genoemde Hendrik van Ophoven ontkende overigens de bewering van Catharina, dat hij de vader zou zijn. Bovendien was zij ten tijde van zijn verblijf in Montfort al zwanger. De baljuw verweet haar dat zij, op het moment dat ze negen maanden zwanger was, geen hulp had willen hebben voor haar en voor haar kind. Hij was er van overtuigd, dat zij het kind om het leven had gebracht en zelf verdronken had in de Gouwe. Catharina bleef, ook na vele verhoren, dit ontkennen. Zij wist niet hoe lang een zwangerschap duurde; zij was in de veronderstelling dat zij nog voldoende tijd had en zij had zeker niet met opzet het kind in het water van de Gouwe gegooid. Neen, zij bleef volhouden, dat de pasgeboren baby onmiddellijk, zonder dat zij het kind had aangeraakt, in de Gouwe was gevallen, dat zij zo ziek en beroerd was, dat ze zich alleen om zichzelf bekommerde en dat zij uit schaamte er met niemand over had gesproken. Van een tweede kindje wist ze al helemaal niets.

De baljuw Martinus van Toulon, liet zich niet overtuigen door de ontkenningen van Catharina. Op dinsdag 20 februari 1781 eiste hij de volgende straf voor Catharina (9):
"Op het schavot agter het raadhuys door den scherpregteraan een paal te worden gewurgt, dat er de dood na volgt,dat voorts het doode lijk zal worden gevoert naar het geregt buyten deeze stadt, omme aldaar op een radt te worden gezet, tot dat t zelve zal zijn overgaan en verteert en laatstelijk, dat de gevangene zal werden gecondemneert (10) in de kosten van hare gevangenis en misen (11) van Justitie".

Schepenen van Gouda waren misschien iets minder overtuigd van de schuld van de vrouw of hadden wellicht medelijden met de vrouw gekregen.
Het uiteindelijke vonnis was aanzienlijk milder dan de eis van de baljuw, n.l. (12)
"Condemneeren haer gev. gebragt te worden op het Schavot agter het Raedhuys deezer Stadt, omme aldaar door den scherpregter ter discretie van Heeren Scheepenen met roeden strengelijk te worden gegeeselt, confineeren (13) wijders haargev. in een der tugthuyzen binnen deeze Provincie, voor de tijd van ses agter een volgende Jaren, om aldaar met haar handenwerk de kost te winnen en na expiratie (14) van de voornses jaren bannen haar gevangene voor altoos uyt de Landevan Hollandt ende West Vrieslandt, zonder daar weeder in te mogen komen op poene (15) van swaarder straf, ontzeggen den Heer Eysser zijnen verderen oft anderen Eysch ende conclusies op ende jegens haar Gevangene gedaan ende genomen, condemneeren niettemin gev. in de kosten van haar gevangenis en misen van Justitie".

Het vonnis is gepronuntieerd (16) en geëxecuteerd (17) op dinsdag27 februari 1780. Op dezelfde dag legt Catharina Elisabeth Michels een verklaring af, dat zij geen goederen bezit waarop de kosten kunnen worden verhaald.

schavot aan de achterzijde van het stadhuis van Gouda
aquarel van Dirk Johannes van Vreumingen (1818-1897)
bron : Gouda, tekeningen en prenten door dr. Jan Schouten
© Uitg. Repro-Holland - Alphen aan den Rijn 1978



Bronnen :
Streekarchief Hollands Midden, Oud Rechterlijk Archief Gouda, Crimineel Vonnisboek, Informatieboek Baljuw en Examinatieboek.
Nordrhein-Westfallisches Personenstandsarchiv Rheinland te Brühl.


Noten :
1. Het weergegeven verhaal is geheel gebaseerd op de feitelijke gegevens uit het Informatieboek   baljuw, inv. nr. 160 (fol 60 t/m 65v), Crimineel Vonnisboek, inv. nr. 181 (fol. 107v en volgende) en  Examinatieboek, inv. nr. 172 (SHM- Oud Rechterlijk Archief Gouda).
2. Vergelijk  "Goudsche Straatnamen", door Dr. A. Scheygrond - uitg. Canaletto, Alphen aan den  Rijn - 1979 (blz. 211) : "De naam Wachtel- of Wachterstraat houdt indirect verband met de  ligging buiten de Potterspoort. Reizigers, die na de poortsluiting voor de stad kwamen, moesten  wachten tot de poorten de volgende morgen weer werden geopend. Aan de toegangsweg naar de  Potterspoort stond een herberg om de wachtenden onderdak te verschaffen. Deze herberg droeg  aanvankelijk de naam "De Wachter". Zij werd later stadsherberg met de naam "Huis te Liefde".  Of de straat haar naam aan deze herberg ontleende of dat het omgekeerde het geval was, is niet  bekend". Op de plattegrond van Gouda van Johannes Blaeu uit 1649 staat de plaats van deze herberg aangegeven. Zie : illustratie : detail van deze plattegrond (collectie Stedelijke Musea Gouda, inv.  nr. 31789).
In een indertijd in de Goudsche Courant verschenen artikelenreeks "Zo was het vroeger" wordt nog  het volgende vermeld : "In 1584 werd naast de huizingen een herberg "De Wagter" gebouwd, waarnaar de straat werd  genoemd. Later is deze herberg herdoopt in het "Huis der Liefde", een huis van barmhartigheid.  In de achttiende eeuw werd het een koffiehuis met uitspanning. Daarachter waren een kolfzaal  en een kegelbaan. Beide speelgelegenheden werden in 1870 omgezet in een pittenfabriek voor de  Schiedamse kaarsenfabriek "Apollo". En weer later veranderde dit alles in een nettenfabriek,  terwijl er thans de meubelfabriek van de firma Koole en Vis is gevestigd. Het voormalige Huis  der Liefde werd eigendom van De Producent, die het gebouw bij het bedrijf trok".
3. De Haarlemse Bosschenaar = de trekschuit van Haarlem naar 's-Hertogenbosch.
4. Vergelijk  "Goudsche Straatnamen", door Dr. A. Scheygrond - uitg. Canaletto, Alphen aan den  Rijn - 1979 (blz. 73).Het Jaagpad is de kade langs de Kromme Gouwe, tegenover de Wachtelstraat  doorlopend tot het begin van de Kattensingel (de doorbraak van de "Nieuwe Vaart" is pas in 1903  gereed gekomen).
5. Stedehouder = hulpschout.
6. Zie :  SHM, Oud Rechterlijk Archief Gouda, Informatieboek baljuw, inv. nr. 160 (fol 60 t/m 65v).
7. Zie : SHM, Oud Rechterlijk Archief Gouda, Examinatieboek, inv. nr. 172.
8. Heinsberg ligt tussen Roermond en Geilenkirchen (in Duitsland). Mogelijk, maar niet zeker, was Catharina Elisabeth Michels een dochter van Richard Michels en  Sibilla Ölligs. Dit echtpaar liet in 1751 en in 1753 twee zonen dopen in Heinsberg. In de kerk- boeken van Heinsberg komt echter geen doopaantekening van Catharina Elisabeth Michels rond  1752 voor. Bron : Nordrhein-Westfällisches Personenstandsarchiv Rheinland te Brühl (Duitsland), volgens  opgave d.d. 27-1-1993 van Hedwig Dumon.
9. Zie : SHM, Oud Rechterlijk Archief Gouda, Crimineel Vonnisboek, inv. nr. 181 (fol. 107v en    volgende).
10. Condemneeren = veroordelen.
11. Misen = (gerechts)kosten.
12. Zie : SHM, Oud Rechterlijk Archief Gouda, Crimineel vonnisboek, inv. nr. 181 (fol. 107v en    volgende).
13. Confineren = in gevangenis stellen.
14. Expiratie = afloop.
15. Op poene van = op straffe van.
16. Gepronuntieerd = uitgesproken.
17. Geëxecuteerd = ten uitvoer gebracht.




Lafebernaar begin artikel Reacties graag naar:

Lafeber

LafeberTerug naar homepage