Hoe een boer uit Bergambacht bestolen wordt door een Goudse hoer en vervolgens de vermoorde onschuld speelt.
(eerder gepubliceerd in "De Schatkamer", regionaal historisch tijdschrift jaargang 14, afl. 3 - september 2000)


Gouda had van oudsher zijn rosse buurten. Een beruchte buurt was in dit opzicht de Vogelenzang, de huidige Wilhelminastraat.
Maar bordelen bevonden zich op meerdere plekken in de gemeente.
Zo hield Hille Diependijk een 'hoerenhuys' in de Vissteeg, waar zij gelegenheid bood tot prostitutie.


De Vissteeg in Gouda anno 2005 (zowel vanaf Achter de Vismarkt als vanaf de Gouwe (2x) gezien) © Jan Lafeber

Op zekere dag werd in haar huis een boer uit Bergambacht beroofd. Hoewel de getuigenissen elkaar wat tegenspreken is het gebeurde als volgt samen te vatten :

Op donderdagmiddag 22 juli 1756 bezoekt Jan Dirkse Captein, een 45-jarige boer uit Bergambacht, in enigszins beschonken toestand het bekende 'hoerenhuys' van Hille Diependijk in de Vissteeg te Gouda. Na enige tijd beneden gezeten te hebben en wat brandewijn gedronken te hebben verdwijnt hij samen met Aagje Breedveld naar een kamertje op de bovenverdieping, naar zijn zeggen '... om daar wat te slapen'. Volgens alweer zijn eigen lezing is hij gekleed op bed gaan liggen en nadat hij wakker werd  en naar beneden ging om zijn gelag te betalen bleek dat hij bestolen was van vier gouden dukaten.

In werkelijkheid zal Jan Dirkse Captein wel iets anders van plan geweest zijn dan alleen te gaan slapen. Aagje Breedveld was, denk ik, wat oprechter in haar bekentenis '... dat zij naar boven ging met de genoemde boer, niettegenstaande zij wist dat hij een getrouwd man was, om zich te laten gebruiken'.

Maar laten we bij het begin beginnen. Uit de getuigenissen van Hille Diependijk, de 70-jarige bordeelhoudster, Claartje van Putten, een meisje van 20 jaar en Aagje Breedveld een vrouw van 34 jaar (1) (twee vrouwen die regelmatig gebruik maakten van de faciliteiten van de bordeelhoudster, maar zich ook elders in de stad voor hun diensten lieten betalen) kan het volgende verhaal gereconstrueerd worden.

Op de bewuste donderdagmiddag bezoekt Jan Dirkse Captein het huis van Hille Diependijk. Hij heeft al flink gedronken, maar geeft de vrouwen de opdracht en wat geld om nog wat brandewijn te halen. Hij laat zien nogal wat geld bij zich te hebben, zowel goud als zilvergeld. Na een paar borrels wil hij wel naar boven en gaat mee met Aagje Breedveld. Boven gekomen zal hij wel te dronken geweest zijn om nog wat te kunnen presteren en vervolgens heeft Aagje hem maar in bed gestopt. Tegen Aagje vertelt hij overigens dat hij Jan Schregel heet. Kennelijk wil hij toch niet onder zijn eigen naam bekend worden in het Goudse bordeel. Nadat hij eenmaal in slaap gevallen is ziet Aagje haar kans schoon en pakt uit zijn zak drie of vier (daarover verschillen de getuigenissen) gouden dukaten. Eén van de dukaten stopt zij onder het kussen van de boer en de andere wil ze bij zich stoppen.

Juist op dat moment komen de kinderen van Aagje - Hendrikje van ruim twaalf jaar en Philippus van 5 jaar - hun moeder roepen. Ze waren thuis gekomen, misten hun moeder en wisten dat zij wel bij Hille in de Vissteeg zou zijn. Zij komen hun moeder dus daar ophalen. Claartje van Putten roept naar boven naar Aagje, dat haar kinderen vragen of zij thuis wil komen. Aagje roept terug dat ze dat wel wil, maar eerst nog wat drank nodig heeft en of Claartje dat wil brengen. Claartje brengt de drank boven, hoort iets vallen en vraagt: "Wat valt daar?".  "Niets", zegt Aagje. Maar Claartje ziet nog net dat Aagje iets tussen haar kousenband steekt. "Ach, blijf jij even bij hem, dan ga ik eerst even naar huis en kom zo meteen weer terug", zegt Aagje vervolgens.

Aagje verdwijnt naar huis. Nadat Jan Dirkse Captein zijn roes heeft uitgeslapen, stommelt hij naar beneden en vraagt om wat koffie voor hem op te halen. Als hij geld wil pakken om de koffie te betalen, merkt hij dat hij bestolen is. Natuurlijk is de wereld dan te klein. "Ben ik hier in een hoerenhuys beland?", vraagt de Bergambachtse boer naar de bekende weg.

Hille stelt voor om Aagje te gaan halen. Aagje teruggekomen in het huis van Hille ontkent in alle toonaarden.  "Kom maar mee naar boven, dan gaan we daar zoeken". Bovengekomen doorzoekt ze in aanwezigheid van de boer, Hille en Claartje de kamer waar ze met de boer geweest was. Natuurlijk vindt ze daar de door haar verstopte dukaat. "Zie je wel, hier heb ik er al een, dan zal de rest hier ook wel zijn". Maar de rest wordt niet gevonden. Jan Dirkse Captein belooft haar zelfs een zilveren rijksdaalder en hij belooft haar om er geen werk van te maken als hij zijn gouden dukaten maar terug krijgt. Ook Hille, die vreest voor een schandaal, bidt en smeekt Aagje en valt zelfs op haar knieën "Lieve, lieve Aagje, geef alsjeblieft het geld terug". En ook Claartje bidt smeekt haar het geld terug te geven. Maar Aagje blijft ontkennen.  Ik heb het geld niet, als ik een kerel was zou ik je klap voor je kop geven". Zij voert het toneelstuk verder op en vraagt hem mee naar haar huis te gaan en ook haar huis te doorzoeken. Hij doet dat, maar ook dat is tevergeefs : het geld wordt niet gevonden. Aagje wordt daardoor steeds brutaler en bekt hem nog harder af dan daarvoor.

Ja, en dat kan Jan Dirkse Captein, de Bergambachtse boer niet op zich laten zitten. Hij dreigt naar de stedehouder te gaan. Uiteindelijk gaat hij naar Jan de diender (2) en doet daar zijn verhaal. Want hij voelt wel dat hij niet zonder vier gouden dukaten thuis in Bergambacht kan komen; wat moet hij dan tegen zijn vrouw zeggen: dat hij het geld is kwijtgeraakt in het 'hoerenhuys' van Hille Diependijk in de Vissteeg in Gouda ?

En dan loopt het toch nog heel slecht af voor Aagje. Ze wordt door de Goudse dienders opgepakt en gevangen gezet in de Tiendewegspoort. Al snel geeft ze aan waar ze de dukaten verstopt heeft en op aanwijzingen van haar moeder worden de dukaten in haar huis gevonden. Na verhoord te zijn op 26 en 30 juli, 2 augustus en 9 augustus 1756 legt ze een volledige bekentenis af.

Ze is al een keer eerder veroordeeld geweest vanwege haar slechte gedrag in het huis van ene Jannetje Puthaak.
Nu beschuldigt de schout en baljuw Pieter Hoogerwerff haar niet alleen van diefstal, maar ook van meerdere malen overspel.
Haar twee kinderen zijn verwekt door twee getrouwde mannen, te weten Hendrikje door Jan van Steyn en Philippus door Cornelis Versluis. (3)

Haar man - ene Claas Brouwer (4)- was toen deze kinderen geboren werden nog in leven. Hij nam op 4 november 1748 dienst als bosschieter (ervaren matroos, ook belast met het afvuren van een kanon) op het VOC-schip Oudkarspel. Op 4 maart 1752 werd in  de administratie van de VOC aangetekend dat hij in Azië was overleden (zie VOC-archief).  (5)
Aagje moest vervolgens de kost verdienen voor haarzelf en deze kinderen (de kinderen uit haar huwelijk met Claas Brouwer zijn jong overleden).
Zij doet dat als pijpmaakster, maar dit levert kennelijk onvoldoende op om zichzelf en haar kinderen te onderhouden.

De baljuw concludeert dat zij een zeer slecht en ondeugend vrouwmens is, die zich meermalen aan overspel is te buiten gegaan en zich nu wederom door een getrouwd man heeft willen laten gebruiken en zich bezondigd heeft aan kwaadaardige dieverijen.
Hij eist dat zij strengelijk gegeseld zal worden op het schavot achter het raadhuis, vervolgens gebrandmerkt zal worden met het teken van de stad Gouda en daarna levenslang opgesloten zal worden in het tuchthuis.
Schepenen van Gouda veroordelen haar tot strengelijk te worden gegeseld op het schavot achter het raadhuis en tot een tuchthuisstraf van 15 jaar  (6)

Opmerkelijk is dat er van enige veroordeling van de mannen Jan van Steyn, Cornelis of Japik Versluis en Jan Dirkse Captein geen sprake is. (7)

Jan Lafeber
 

Bronnen :
1) SHM, Oud Rechterlijk Archief Gouda Crimineel Vonnisboek - inventarisnr. 180, fol. 254v t/m 256.
2) SHM, Oud Rechterlijk Archief Gouda Informatieboek Baljuw - inventarisnr. 159, fol. 260 t/m 266.
3) SHM, Oud Rechterlijk Archief Gouda Examinatieboek - inventarisnr. 170.




gezicht op de Tiendewegspoort te Gouda

litho van Gijsbertus Johannes Verspuy (1823-1862)
bron : Gouda, tekeningen en prenten door dr. Jan Schouten
© Uitg. Repro-Holland - Alphen aan den Rijn 1978





schavot aan de achterzijde van het stadhuis van Gouda
aquarel van Dirk Johannes van Vreumingen (1818-1897)
bron : Gouda, tekeningen en prenten door dr. Jan Schouten
© Uitg. Repro-Holland - Alphen aan den Rijn 1978


1. Aagje Breedveld is op dat moment geen 34 jaar (zoals vermeld in het Crimineel Vonnisboek), maar 38 jaar. Zij is gedoopt op 11 februari 1718 in de St. Janskerk te Gouda, als dochter van Hendrik Breedveld en Hendrikje Hendriks Tuynman (getuige was Anna Jongerheld) - SHM - DTB-boeken Gouda.
2. Met Jan de diender is bedoeld Jan de Kruyk, één van de dienders van de schout in Gouda. Zijn naam wordt genoemd in het informatieboek van de baljuw (zie : bronnen).
3. Op 1 mei 1743 wordt in de St.Janskerk te Gouda gedoopt Hendrikje, dochter van Jan van Steyn en Aagje Breedveld en op 21 mei 1751 Philippus, zoon van Japik Versluys en Aagje Breedveld. Aangenomen mag worden dat met Cornelis Versluis en Japik Versluys dezelfde persoon bedoeld is - SHM - DTB-boeken Gouda.  Dochter Hendrikje was dus dertien jaar ten tijde van de beschreven gebeurtenissen en geen ruim 12 jaar, zoals vermeld in het Crimineel Vonnisboek.
4. Claas Adriensze Brouwer en Aagje Hendriks Breedveld zijn op 29 december 1737 in ondertrouw gegaan en op 12 januari 1738 getrouwd in de St. Janskerk te Gouda. Beiden waren geboortig van Gouda en woonden aldaar in het Olieslagerssteegje. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren Marrighje (gedoopt 16 juli 1738) en Hendrik (gedoopt 15 mei 1740), die beiden jong zijn overleden.
5. Claas Ariensz Brouwer had ook al eerder dienst gedaan bij de VOC. In 1739 trad hij als jonmatroos in dienst op het VOC-schip Ouwerkerk; in 1746 keerde hij terug naar Holland op het VOC-schip Diemen. Bij terukeer werd hij geconfronteerd met tijdens zijn afwezigheid geboren kind, Hendrik die toen al ruim drie jaar was.
6. Aagje Breedveld haalt het einde van haar straftijd niet. In het gaardersregister van Gouda werd op 24 september 1768 het overlijden ingeschreven van Aagje Breedveld in het Tuchthuis (ze had toen twaalf jaar van de opgelegde vijftien jaar tuchthuisstraf uitgezeten).
7. Zie : correctie in "Overspel of verkrachting"


 


 
Lafebernaar begin artikel
Reacties graag naar :
Lafeber
LafeberTerug naar homepage